Draineringen

Asfalt is een warm geproduceerd materiaal dat wordt samengesteld uit minerale aggregaten (steen, zand), vulstof en bitumen. Het wordt in de meeste gevallen toegepast als wegverhardingsmateriaal, maar wordt onder andere ook gebruikt in de waterbouw.


Relevante Normen

  • NBN EN 12591:2009 – Wegenbouwbitumen
  • NBN EN 13043:2013 – Toeslagmaterialen voor bitumineuze mengsels en oppervlaktebehandeling voor wegen, vliegvelden en andere verkeersgebieden
  • NBN EN 13108-1:2006/AC:2008 – Bitumineuze mengsels – Materiaalspecificaties – Deel 1: asfaltbeton
  • NBN EN 13108-2:2016/AC:2008  – Bitumineuze mengsels – Materiaalspecificaties – Deel 2: asfaltmengsels voor dunne lagen
  • NBN EN 13108-3:2006/AC:2008  – Bitumineuze mengsels – Materiaalspecificaties – Deel 3: zacht asfalt
  • NBN EN 13108-4:2006/AC:2008  – Bitumineuze mengsels – Materiaalspecificaties – Deel 4: warmgewalst asfalt
  • NBN EN 13108-5:2016/AC:2008  – Bitumineuze mengsels – Materiaalspecificaties – Deel 5: steenmastiekasfalt
  • NBN EN 13108-6:2016/AC:2008  – Bitumineuze mengsels – Materiaalspecificaties – Deel 6: gietasfalt
  • NBN EN 13108-7:2016/AC:2008  – Bitumineuze mengsels – Materiaalspecificaties – Deel 7: zeer open asfaltbeton
  • NBN EN 13108-8:2016 – Bitumineuze mengsels – Materiaalspecificaties – Deel 8: asfaltgranulaat
  • NBN EN 13242 – Toeslagmaterialen voor ongebonden en hydraulisch gebonden materialen voor burgerlijke bouwkunde en wegenbouw
  • NBN EN 13924:2006 – Bitumen en bitumineuze bindmiddelen – Specificaties voor hard penetratiebitumen

Andere relevante documenten

  • SB250 – Standaardbestek voor de wegenbouw – Versie 3.1a (december 2016)
  • PTV 406:2016 – Classificatie van gerecycleerde granulaten
  • PTV 411:2016 – Codificatie van de granulaten
  • TRA 13:2013 – Toepassingsreglement voor het gebruik en de controle van het COPRO-merk voor asfaltgranulaten voor hergebruik in bitumineuze mengsels
  • TRA 54:2010 – Toepassingsreglement voor bitumen voor de wegenbouw
  • TRA 64:2017 (versie 5.0) – Toepassingsreglement voor productcertificatie van asfaltmengsels onder het COPRO-merk

Eisen aangaande de grondstoffen

Standaardbestek voor de wegenbouw SB250

Een deel van het aggregaat en het bitumen in nieuw asfalt kan afkomstig zijn van afgefreesd asfaltgranulaat.

Indien het bitumineus mengsel polymeerbitumen bevat, dan is asfaltgranulaat niet toegelaten als grondstof voor nieuw asfalt.

Zanden van secundaire oorsprong

Zandtypes:

  • Brekerzand van roestvaststaalslakken: ontstaat bij het breken, zeven en behandelen van roestvaststaalslakken volgens 2.3 van het Standaardbestek 250.
    Roestvaststaalslakken ontstaan bij de bereiding van roestvaststaal. Zij worden achtereen­volgens gekoeld, gebroken, behandeld en gerijpt. Ze voldoen aan de categorie D1 volgens PTV 411.
  • Brekerzand van ferromolybdeenslak: is zand dat ontstaat bij het breken van feromolybdeen­slak volgens 2.14. van het Standaardbestek 250; mag maximaal 50 % van de zandfractie uitmaken en het gebruik is enkel toegestaan in mengsels voor bouwklasse B6 t.e.m. B10 of BF.
  • Zand met GBSM: is een zuiver zand dat gegranuleerd bitumenshinglemateriaal bevat volgens 2.15 van het standaardbestek 250. Gegranuleerd bitumenshinglemateriaal bestaat uit een mengsel van zuiver zand met vermalen productieafval afkomstig van verloren shingles en van uitsnijdingen van shingles. De shingles zijn vervaardigd met bitumen, steenkoolas en andere zuivere minerale toeslagstoffen (kalk, talk, zand, glasvezel). Shingles die metaalslak bevatten zijn niet toegelaten voor de productie van GBSM.

Eisen:

  • Korrelverdeling: GF85 of GA85
  • Toleranties op korrelverdeling: GTC10
  • % calciumhydroxide te declareren (enkel ingeval het toegediend wordt)
  • Categorie voor holle ruimte: zelfde als categorie voor aanvoervulstof van asfaltmengsel
  • Versnelde polijstingscoëfficiënt: zie tabel 3-6-7 van SB250
  • Kalkachtige stoffen: klasse SA (PTV 411)
  • Fijne deeltjes: zie SB250 tabel 3-6-5.
    Dit betekent dat zand met minder dan 10 % fijne deeltjes (categorie f3 en f10) kan gebruikt worden zowel voor de groep van APT (voor wegen van bouwklasse B1-B3), APO (B1-B3), AVS, ABT, SMA, ZOA, SME en slem als voor de groep van APT (voor wegen van bouwklasse B4-B5), AB (B6-B10, BF), APO (B4-B10, BF), GA, GAA, GAB en schraal asfalt;
    zanden met meer dan 10 % doorval door de zeef van 0,063 mm (categorie f16 en f22) kunnen enkel gebruikt worden voor de laatstgenoemde groep van asfaltmengsels, niet voor de eerst­genoemde.
    Bovendien moeten ze voldoen aan de eisen van tabel 3-6-6, te weten:

    • Methyleenblauwwaarde: MBF10,
    • Holle ruimte: V28/38 of V38/45
    • Wateroplosbaarheid: WS10
    • Watergevoeligheid: gedeclareerd
    • % calciumhydroxide: gedeclareerd,
    • Bitumengetal: gedeclareerd.

Granulaten van secundaire oorsprong

 Granulaattypes en hun eisen:

  • Gebroken hoogovenslak.
    Gebroken of kristallijn hoogovenslak is afkomstig van het breken van ijzerhoogovenslak die werd verkregen door trage afkoeling aan de lucht.

    • korrels: homogeen, zuiver, niet-glasachtig, weinig poreus;
    • de verhouding CaO/SiO2 ≤ 1,5;
    • droge volumemassa van het los gestort materiaal ≥ 1200 kg/m³;
    • de korrels vertonen geen sporen van ontbinding na onderdompeling van 48 uur in gedestilleerd water;
    • onderworpen aan het ultraviolette licht van een kwartslamp of woodlamp, straalt de slak door fluorescentie violet licht uit; hierbij komen noch talrijke afzonderlijke noch in trossen samengevoegde geïriseerde vlekken gaande van geel naar baksteenrood op lichte violette achtergrond noch kaneelkleurige vlekken voor;
    • De wateropslorping < 4 %.
  • Niet-teerhoudend asfaltgranulaat
    • Samenstelling (in massapercentages, volgens NBN EN 13108-8): min. 95% asfalt, max. 5% ander natuurlijk steenachtig materiaal (cementbeton, baksteen, funderings­materiaal, cementmortel, …), max. 1% niet-steenachtig materiaal (gips, rubber, plastic, isolatie, roofing, metaal, organisch materiaal, …), maximaal 0,2 % vezels afkomstig van scheurremmende lagen (geogrids, geocomposiet, …).
    • Uitgesloten: asfaltgranulaat met bindmiddelen op basis van teer en teerderivaten; materialen, afkomstig van plaatselijke herstellingen; materialen met afmetingen groter dan 2D (D = korrelmaat); fijne materialen, die niet gedetecteerd worden bij het bepalen van de vreemde bestanddelen volgens NBN EN 12697-42, doch niet gewenst zijn in bitumineuze mengsels zoals funderingszand, stalen wapeningsdraad, staalkoord,….
    • Homogeniteit: een homogene partij voldoet aan de voorwaarde dat geen enkel proefresultaat meer mag afwijken van de stapelreferentie dan de toleranties vermeld in tabel 3-7-1 van SB250.

Elk individueel proefresultaat voor de indringing (5 s) van het gerecupereerd bindmiddel bedraagt minstens 10 1/10 mm.

  • Voor warme toevoeging is de maximale korrelmaat van asfaltgranulaat beperkt tot 40 mm voor asfaltgranulaat van homogeniteitsklasse HE (een voorafgaande bewerking zoals breken of zeven is mogelijks noodzakelijk) en tot 63 mm voor asfaltgranulaat H (homogeniteitsklassen volgens tabel 3-7-1).
  • Voor koude toevoeging: max. korrelmaat ≤ 40 mm.
  • Steenslag van gebroken roestvaststaalslakken
    • Steenslag van roestvaststaalslakken volgens 2.3 van SB250, voldoet aan de bepalingen van 7.1 van SB250 en zijn ontstaan bij het breken, zeven en behandelen van roestvaststaalslakken.
    • Dimensionele stabiliteit (bepaald volgens NBN EN 1744-1 art. 19): <1% na 7 dagen onder stoom.

Bijkomende eisen:

  • Korrelverdeling: conform SB250 – tabel 3-7-3; de toleranties op de korrelverdeling van het steenslag met D ≥ 2d voldoen aan categorie G25/15 van NBN EN 13043, met uitzondering van het kaliber 2/8 dat voldoet aan categorie G20/17,5.
  • Vlakheidsindex: conform SB250 – tabel 3-7-4
  • % gebroken oppervlak: C90/1 voor SMA, SME en ZOA-mengsels en C50/10 voor AB- en APO-mengsels
  • Los Angeles-coëfficiënt (LA), micro-Deval-coëfficiënt (MDE) en versnelde polijstingscoëfficiënt (PSV): conform tabel 3-7-5 van SB250
  • Geen organische stoffen

Vulstoffen van secundaire oorsprong

Types aanvoervulstoffen van secundaire oorsprong:

  • Poederkoolvliegas , Vliegas van afvalverbrandingsinstallaties (AVI-vliegas),
  • Vliegas van slibverbrandingsinstallaties (SVI-vliegas),
  • Vliegas van verbrandingsinstallaties van biomassa (BEC-vliegas).

Het gebruik van AVI-vliegas (2.2.13.1), SVI-vliegas (2.2.13.2) en BEC-vliegas (2.2.13.3) is toegelaten bij de fabricage van de aanvoervulstof zolang de som van alle percentages kleiner of gelijk is aan 40 en het percentage AVI-vliegas in deze som maximaal 20 bedraagt.

Eisen:

  • Geen materialen, waarvan aard, vorm of gehalte het gebruik kan schaden
  • Percentage holle ruimte: binnen grenzen van eenzelfde type vulstof en tabel 3-10-1
  • Elk type vulstof moet voldoen aan de eisen in §5 van de norm NBN EN 13043.
  • Korrelverdeling: conform tabel 24 van NBN EN 13043
  • Verder gelden voor elk type vulstof de specificaties van tabel 3-10-1 voor Percentage holle ruimte, Ring & kogel, Watergevoeligheid, Gehalte Ca(OH)2, Gehalte CaCO3, , bitumengetal,  en Methyleenblauwwaarde.

TRA 13:2013 – Toepassingsreglement voor gebruik en controle van asfalt­granula­ten voor hergebruik in bitumineuze mengsels

Toegelaten bestanddelen van asfaltpuin:

  • materialen uit bitumineuze mengsels: ≥ 70%
    • gebroken asfaltpuin
    • zeer kleine hoeveelheden koudasfalt en bitumen
  • uit de verharding of fundering afkomstige materialen (volumemassa > 2100 kg/m³):
    • natuurlijk steenachtig materiaal: niet met bindmiddel omhuld steenslag, rond grind: ≤ 30%
    • puin van cementbeton, cementmortel, metselwerk, terracotta (samen met metaal (1)): ≤ 5%
  • niet uit de verharding of fundering afkomstige materialen:
    • metaal (samen met puin (1)): ≤ 5 %
    • gips, rubber, plastiek, glas, kalk, kunststof, synthetisch materiaal, … (samen met organisch materiaal): ≤ 1%
    • organisch materiaal: hout, plantenresten, papier, … (samen met gips, …): ≤ 1%
  • Volgens EN 13108-8 behoort metaal tot dezelfde groep als betonpuin en metselwerk. In EN 12697-42 suggereert men metaal te klasseren bij dezelfde groep als de synthetische materialen, plastiek en hout. Bepaalde bestekken beschouwen organisch materiaal als een aparte groep. Het is daarom aangewezen de resultaten voldoende gedetailleerd uit te drukken, zodat de conformiteit met verschillende referentiedocumenten kan worden gedeclareerd.

Milieuhygiëne

Uiteraard moet er steeds voldaan worden aan de voorwaarden van het VLAREMA (voornamelijk in verband met uitloging) en, indien van toepassing, de voorwaarden (in verband met de receptuur en het toepassingsdomein) van de grondstofverklaring.

Grondstoffen

Eisen aangaande de toepassing

Standaardbestek voor de wegenbouw SB250

Mengsels voor onderlagen (2.2.1.1)

Mengsels voor onderlagen zijn asfaltmengsels APO, AVS of ABT volgens de fundamentele methode van NBN EN 13108-1.

Gebruik van asfaltgranulaat in de Fundamentele Methode

Enkel homogeen asfaltgranulaat klasse HE is toegelaten.

De asfaltgranulaten worden met een bijkomende verwarming tot minstens 110 °C voorverwarmd, alvorens in contact te komen met de nieuwe materialen.

De koude toevoeging, waarbij de asfaltgranulaten zonder bijkomende verwarming aan de nieuwe materialen toegevoegd worden, is ook toegelaten. In dat geval is het aandeel bitumen afkomstig van asfaltgranulaat beperkt tot 20 %.

In het AVS-mengsel is het aandeel bitumen afkomstig van asfaltgranulaat beperkt tot 20 %.

In het ABT-mengsel is asfaltgranulaat verboden.

In het APO-mengsel is er geen beperking naar vervangingspercentage.

De combinatie van warme en koude toevoeging is enkel toegestaan als het op een gecontroleerde, afzonderlijk geregistreerde en automatische manier gebeurt. In dat geval beantwoordt het totale aandeel bitumen, afkomstig van asfaltgranulaat, (som van warme en koude toevoeging) aan de eisen voor warme toevoeging; het aandeel koude toevoeging is hierin beperkt tot de eisen voor koude toevoeging.

De vulstoffractie, afkomstig van het asfaltgranulaat, wordt conventioneel voor 70 % als aanvoervulstof beschouwd.

De pen-regel is enkel van toepassing als het totale aandeel bitumen uit asfaltgranulaat groter is dan 20 %. De berekende penetratie mag niet meer dan 5 eenheden lager zijn dan deze van het voorgeschreven bitumen. Het te gebruiken nieuw bitumen is afhankelijk van de hoeveelheid asfaltgranulaat en van de penetratie van het bitumen van het asfaltgranulaat.

Mengsels voor toplagen en andere toepassingen (2.2.1.2 e.v.)

Gebruik van asfaltgranulaat is NIET toegelaten in bitumineuze mengsels voor toplagen (asfaltbeton AB, APT, SMA, ZOA, gietasfaltmengsels voor afdichtings- en beschermingslagen op brugdekken GA, en AGT mengsels voor gekleurde toplagen).

 

 

 

Technische mogelijkheden

  • Hogere vervangingspercentages door asfaltgranulaat zijn technisch mogelijk in nieuw asfalt. Er kan tot 100% gegaan worden, bv. mits toevoeging van ‘verjongingsolie’ (Zie BBT-studie)
  • Asfaltgranulaten afkomstig van dakafval kunnen ook deels worden aangewend.
  • Houd hierbij steeds rekening met de algemene opmerkingen rond gebruiksgeschiktheid en onderbouwing van de technische prestaties

Praktijkvoorbeelden

Referenties

• Aged-bitumen bound base material of aB³ concept • Opzoekingscentrum voor de wegenbouw • Literatuurstudie over de toepassingsmogelijkheden van puingranulaten in de wegenbouw. Opzoekingscentrum voor de Wegenbouw, april 2004. • Van Den Bergh W. & Lacaeys

Extra informatie

Versie: 15/05/2018

Opmerkingen of aanvullingen, gebruik het contactformulier.